ADHD

ADHD - Aandachtsstoornis met hyperactiviteit

De laatste jaren wordt steeds meer gesproken over ADHD, Attention Deficit/Hyperactivity Disorder of in het Nederlands: aandachtsstoornis met hyperactiviteit. Vroeger sprak men ook over 'hyperkinetische kinderen', maar deze terminologie is intussen verlaten. ADHD wordt in het Nederlands ook wel eens 'vertaald' als "Alle Dagen Heel Druk". Maar deze benaming klopt niet helemaal omdat niet iedereen met ADHD hyperactief of druk is.

ADHD zou naar schatting voorkomen bij 1 op 20 kinderen. Dat betekent dus dat er in bijna elke schoolklas wel één zit! Het is de meest door kinderpsychiaters gestelde diagnose, een kinderpsychiater is er 25-30% van haar of zijn tijd mee bezig.

Het komt meer voor jongens dan bij meisjes. Tegenwoordig beweert men ook wel dat ADHD bij meisjes minder opvalt, omdat zij minder lastig zijn voor hun omgeving. Meisjes zouden minder storend gedrag 'naar buiten' ontwikkelen, maar méér storend gedrag 'naar binnen'. Ze hebben er dan zelf meer last van dan hun omgeving.

Je 'groeit er niet overheen' zoals vroeger wel gedacht werd. Dit betekent dat veel volwassenen er ook nog last van hebben (30 à 50% van de ADHD-kinderen heeft er ook op latere leeftijd last van). In meer of mindere mate natuurlijk, je kunt er mee leren leven, je werk en leefomgeving zo kiezen dat je er minder last (of juist voordeel!) van hebt. Toch heeft zeker 1 % van alle volwassenen er nog erge last van. Zoveel last dat ze vastlopen in werk, studie, relaties enz. In ernstige gevallen kan er sprake zijn van verslaving en/of crimineel gedrag.

2. Wat is ADHD?
ADHD is een gedragsstoornis die wordt gekenmerkt door een concentratietekort (aandachtsstoornissen), impulsiviteit (ze handelen zonder eerst te overwegen wat de consequenties zijn) en/of hyperactiviteit (overactief).

Nu zijn dit alle drie normale en veel voorkomende verschijnselen, maar bij ADHD zijn ze erg hardnekkig en zo sterk dat de ontwikkeling erdoor bedreigd wordt. Je moet spreken van een handicap in plaats van een overmaat aan speelsheid.

3. Er bestaan drie types ADHD :
Type 1: alleen aandachtsproblemen, zonder hyperactiviteit en impulsiviteit.
Dit type wordt ook wel ADD genoemd. ADD wordt niet snel herkend bij kinderen. Zij vertonen immers veel minder storend gedrag dan de kinderen met de andere twee vormen van ADHD. De kinderen met ADD vallen op door dromerig, apatisch gedrag en het feit dat ze meer dan gemiddeld moeite hebben om met een taak te beginnen en hun aandacht erbij te houden. Ze vergeten ook gemakkelijk en hebben moeite om zich goed te organiseren. Kinderen met ADD presteren onder hun niveau. Dat roept problemen op bij het leren en het heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van hun zelfvertrouwen.

Type 2: alleen impulsiviteit en hyperactiviteit, zonder de aandachtsproblemen. Over dit subtype is nog weinig bekend. Het wordt vooral gezien bij kinderen beneden de 7 jaar en zou een voorloper van het gecombineerde type 3 kunnen zijn.

Type 3: de combinatie van aandachtsproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit. Spreken we over 'ADHD', dan bedoelen we meestal dit type. Dit type komt het meest voor.

4. Kenmerken van ADHD :
Onoplettendheid en druk en impulsief gedrag komen bij de meeste kinderen wel eens voor, vooral bij vermoeidheid, verjaardagen, spannende gebeurtenissen enzovoort. Maar niet elk druk kind heeft ADHD. Van ADHD als psychiatrisch syndroom is sprake wanneer :

- deze gedragingen zich in ernstige mate voordoen,
- op een manier die afwijkt van de normen die gelden voor leeftijd en geslacht,
- een herkenbaar en hardnekkig patroon vormen.
- wanneer dat patroon al op jonge leeftijd is begonnen (voor 7 jaar)
- in meerdere situaties zoals thuis en op school aanwezig is.
- wanneer het kind daardoor in diens ontwikkeling of functioneren wordt belemmerd. Voorbeelden hiervan zijn vastgelopen opvoedingssituaties, sociaal isolement doordat andere kinderen het drukke kind gaan mijden,leerproblemen, en een laag zelfgevoel door toenemende faalangst.

Aandachts- en concentratiestoornissen.
Kinderen met ADHD kunnen het moeilijk volhouden om hun aandacht op een taak te richten, die aandacht vast te houden en zich niet door allerlei prikkels te laten afleiden. Met 'prikkels' bedoelen we alles wat met de zintuigen wordt waargenomen: alles wat we zien, horen, voelen, proeven en ruiken. Kinderen met ADHD zijn minder goed in staat de onbelangrijke prikkels naar de achtergrond van hun bewustzijn te dringen.

Er is ook sprake van vergeetachtigheid, moeite met details, je spullen kwijtraken, afgeleid raken door andere dingen, van alles tegelijk doen. Niet kunnen blijven luisteren, 'het ene oor in, het andere uit' valt hier ook onder. Maar ook komt hyperfocussen voor, het lijkt dan alsof men 'wel kan, als men maar wil'. Dit zet de verwachting voor de volgende keren en dan kan het misschien wel niet lukken om te 'hyperfocussen'. Dan zegt de omgeving al snel: "Je kunt wel, maar je wilt niet, je bent lui!"

Impulsiviteit
Kinderen met ADHD zijn vaak heel impulsief. Ze geven antwoord voor ze de vraag goed hebben gehoord of gelezen. Ze lopen zomaar van hun stoel. Ze verkopen anderen een dreun voor ze het zelf in de gaten hebben. Vreetbuien, snel relaties aangaan en weer verbreken, geld uitgeven zonder dat het nodig of verantwoord is, voordringen zonder dat men er erg in heeft, enz. Ze doen voor ze nadenken over de gevolgen. Het ontbreekt hen als het ware aan een innerlijke controle die de remfunctie van hun gedrag regelt. Dat maakt het voor hen heel moeilijk om hun gedrag te plannen en te organiseren.

Hyperactiviteit
Kinderen met ADHD zijn, vooral op jonge leeftijd, voortdurend in beweging. Ze hollen de hele dag en kunnen nauwelijks op hun plaats blijven zitten. Ze zijn snel opgewonden en gauw gefrustreerd. De kinderen voelen zelf vaak een grote onrust van binnen. Stil zitten en rustig zijn vraagt van hen ongewoon veel energie. Vaak beweeglijk zijn in de slaap

Naarmate ze ouder worden, staat de hyperactiviteit minder op de voorgrond. Er is dan meer sprake van 'kleine hyperactiviteit': friemelen, wiebelen,draaien etc.

Niet altijd druk
Het verwarrende is dat de kinderen niet altijd druk of afgeleid zijn. Ze kunnen zich wel goed concentreren op spannende films, op computerspelletjes of op andere zaken die hen interesseren. Aan buitenstaanders ontlokt dit vaak de opmerking 'Ze kúnnen het wel, als ze maar wíllen'. Kinderen met ADHD kunnen zich inderdaad wel concentreren, maar ze hebben daar een veel sterkere prikkel voor nodig. Het kost hen veel meer inspanning dan andere kinderen.

Tijdsbeleving
Bij veel ADHD-ers is er ook een probleem met het inschatten van tijd. Je komt dikwijls te laat, schat de tijd die ergens voor nodig is altijd verkeerd in, altijd te kort. Alsof de klok in je hersenen niet goed loopt. ADHD-ers komen vaak te laat.

ADHD gaat vaak samen met andere vormen van psychopathologie en verhoogt de kans op verslaving, ongelukken, delicten en criminaliteit. Het wordt daarom gezien als (kinder)psychiatrisch syndroom en als een stoornis die behandeling behoeft.
Kinderen (en volwassenen) met ADHD hebben ook vaak te kampen met leermoeilijkheden, faalangst, slordigheid, onhandigheid, sociale problemen, motorische en psychomotorische ontwikkelingsstoornissen, enz. Circa de helft van de kinderen met ADHD vertoont ook overmatig opstandig en agressief gedrag, ruim een kwart heeft ook depressieve klachten, een angststoornis of een leerstoornis.

In de Verenigde Staten is meer dan twintig procent van de ADHD-kinderen ooit betrokken geweest bij ernstige brandstichting in hun eigen omgeving, meer dan dertig procent is betrokken geweest bij diefstal, meer dan veertig procent rookt en drinkt op jonge leeftijd, en meer dan vijfentwintig procent is wel eens van school gestuurd vanwege slecht gedrag. Kort geleden is ook de invloed van ADHD op autorijden onderzocht. Binnen twee jaar na het behalen van het rijbewijs veroorzaken jonge volwassenen met ADHD vier keer zo veel auto-ongelukken en krijgen zij drie keer zoveel boetes voor te hard rijden als jonge bestuurders zonder ADHD.

5. Veel voorkomende problemen die samengaan met ADHD Percentage
- oppositioneel-opstandige en agressieve gedragsstoornissen 50%
- angst- en stemmingsstoornissen, waaronder bipolaire stoornissen 25-30%
- motorische onhandigheid (fijne en/of grove motoriek) 25%
- leerstoornissen 30-40%
- taal-spraakstoornissen op jonge leeftijd 25%
- ticstoornissen 10-30%
- autisme en verwante stoornissen 10-20%
- middelenmisbruik (alcohol, drugs) bij adolescenten en volwassenen 10-20%
- persoonlijkheidsstoornissen bij volwassenen 25%

6. Oorzaak ADHD
Vroeger werd ook over MBD gesproken. Dit is de afkorting voor minimal brain damage. Men veronderstelde namelijk dat een geringe hersenbeschadiging opgelopen tijdens de zwangerschap of bij de geboorte, aan de basis zou liggen van de aandoening. Maar onderzoek tijdens de voorbije jaren heeft nooit een dergelijke hersenbeschadiging kunnen ontdekken. Bij veel kinderen met ADHD kon ook geen enkel incident tijdens de zwangerschap of bij de geboorte worden vastgesteld.

• Een laag geboortegewicht (lager dan 2500 gram) en/of een zwangerschapsduur korter dan 32 weken, vooral wanneer daar beschadigingen van de periventriculaire witte stof bijkomen, blijken wel de kans op ADHD te verhogen. Prenatale blootstelling aan nicotine en alcohol verhoogt eveneens het risico op ADHD, waarschijnlijk in combinatie met erfelijke factoren.

zie ook artikel : Zwangerschap en roken

• Nu gaat men er van uit dat het een gedragsstoornis is die waarschijnlijk veroorzaakt wordt door een onevenwicht in de aanmaak van bepaalde boodschappers (transmitters) in de hersenen zoals catecholamine. Deze transmitters zijn belangrijk voor het goed functioneren van de hersenen. Beeldvormend onderzoek van de hersenen toont aan dat de frontale hersenschors, de basale hersenkernen en de parallelle verbindingsbanen daartussen bij ADHD 8-11% kleiner zijn dan bij normale. Bij functioneel beeldvormend onderzoek is de metabole activiteit in deze voorste gebieden in rust en tijdens het uitvoeren van aandachtstaken lager dan bij andere kinderen.

• Erfelijke factoren spelen een dominante rol in het ontstaan van ADHD. Rond 80% van de variatie tussen kinderen in hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratiezwakte berust op erfelijke factoren. Het risico op ADHD bij broertjes of zusjes van een kind met ADHD is 3 tot 5 maal verhoogd ten opzichte van de gewone populatie. Bij tweedegraads familieleden is het risico 2 maal verhoogd.

• ADHD is absoluut geen gevolg van een falende opvoeding, maar een onregelmatig en onrustig, jachtig leven thuis en op school, kan de symptomen wel versterken. Datzelfde geldt voor voortdurende uitingen van vijandigheid, kritiek en afkeuring naar het kind.

• ADHD wordt ook niet veroorzaakt door bepaalde voedingsstoffen (bv. te veel of te weinig suiker, het gebruik van kunstmatige zoetstoffen, voedingsadditieven, kleurstoffen in de voeding, gebrek aan vitamines, enz.) of door overgevoeligheid of allergie voor bepaalde voedingsstoffen. Tenslotte bestaat er ook geen enkel verband met te veel TV kijken, videospelletjes, enz.
zie ook artikel : Additieven en ADHD

7. Hoe wordt ADHD vastgesteld?

Indien u denkt dat uw kind (of uzelf) ADHD heeft, neemt dan contact op met een arts. Deze is het best in staat om de diagnose te stellen en andere stoornissen uit te sluiten. Er zijn namelijk nogal wat ziektes of stoornissen die verschijnselen kunnen geven die lijken op hetgeen je ziet bij ADHD.

Daarnaast komen samen met ADHD nog andere stoornissen of problemen voor bij dezelfde persoon: soms als direct gevolg van ADHD, soms er van los staand (zie hoger). Soms kunnen die andere stoornissen of problemen met ADHD te maken hebben, maar is het verband nog niet wetenschappelijk aangetoond. Zo zien we bijv. dyslexie (woordblindheid) en ADHD dikwijls samen voorkomen.

Om een diagnose te kunnen stellen, verzamelt een arts een grote hoeveelheid gegevens. Hij doet dat aan de hand van gesprekken met de ouders, informatie van de leerkracht en van het CLB (het vroegere PMS-centrum), lichamelijk onderzoek, zorgvuldige observatie en bevindingen van andere deskundigen.

De beoordeling of problematisch gedrag ook een symptoom is, dat wil zeggen afwijkt van normen voor leeftijd en geslacht, vraagt ervaring met normaal en afwijkend gedrag bij kinderen van verschillende leeftijden en ook training. Het is minder vreemd voor een vierjarige telkens op te staan van de stoel in de klas dan voor een achtjarige, en we verwachten dat een adolescent langer achtereen in een boek kan lezen dan een tienjarige. De uiteindelijke diagnose vereist daarom meestal tussenkomst van een multidisciplinair team bestaande uit een kinderarts en -psychiater, een psycholoog, een maatschappelijk werker, enz.

ADHD is nog niet vast te stellen aan de hand van meetbare gegevens (zoals de resultaten van hersen- of bloedonderzoek). Hoe bepaalt men dan wél of er sprake is van ADHD? Daarvoor kijkt men naar het gedrag van het kind. Men vergelijkt dat met de ADHD-kenmerken die kinderpsychiaters uit de hele wereld met elkaar hebben afgesproken: de DSM-IV (Diagnostic Statistical Manual of mental disorders, vierde herziene uitgave).
zie ook artikel : ????- Adhd-test

Diagnostische criteria volgens DSM-IV (vereenvoudigde versie) :
De symptomen zijn gerangschikt in twee domeinen, aandachtstekort en hyperactiviteit / impulsiviteit met elk 9 symptomen.

- Wanneer 6 van de 9 symptomen per domein voorkomen, is de kans groot dat het om ADHD gaat.
- De symptomen dienen ten minste zes maanden aanwezig te zijn in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau.
- Enkele symptomen die functionele beperkingen veroorzaken waren aanwezig voor het zevende jaar.
- Enkele beperkingen ten gevolge van de symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld op school/werk en thuis).
- Er zijn significante beperkingen in het sociale, school- of beroepsmatige functioneren.
- De symptomen zijn niet toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld angst- of stemmingsstoornis, pervasieve ontwikkelingsstoornis, psychotische stoornis).

Aandachtstekort
1. Geen aandacht voor details, slordigheid
2. Moeite aandacht vast te houden
3. Lijkt niet te luisteren
4. Maakt taken./karweitjes niet af
5. Kan taken niet organiseren
6. Vermijdt langdurige mentale inspanning
7. Raakt vaak dingen kwijt (speelgoed, schoolboeken&)
8. Afgeleid door uitwendige prikkels
9. Vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden

Hyperactiviteit / impulsiviteit
1. Beweegt onrustig met handen of voeten, wiebelt op stoel&
2. Staat vaak op in de klas of andere situaties waar men moet zitten
3. Rent vaak rond of klautert overal op
4. Heeft moeite rustig te spelen
5. Is vaak in de weer
6. Praat aan een stuk door
7. Gooit antwoorden eruit
8. Kan niet op beurt wachten
9. Verstoort of onderbreekt anderen

Andere stoornissen
Concentratiezwakte, druk gedrag en impulsiviteit zijn tamelijk aspecifieke gedragingen die ook bij andere psychiatrische stoornissen kunnen voorkomen. Omdat behandelbeleid en prognose bij deze stoornissen verschilt ten opzichte van ADHD, is het van belang nader te differentieren. De afgrenzing naar depressieve- en angststoornissen is vaak lastig. Terwijl ADHD op jonge leeftijd ontstaat en een vrij stabiel beloop kent, beginnen affectieve stoornissen doorgaans later, na het zevende jaar, en is het beloop wisselend.

Vooral bij jongens kunnen depressieve stemmingen zich presenteren via druk en agressief gedrag en teruglopende schoolprestaties. Soms dringt zich de alternatieve mogelijkheid van de manie op. Hierbij staat ook bij kinderen het episodische karakter op de voorgrond, met gedachtenvlucht, verminderde slaapbehoefte, en verregaande almachts- en grootheidsfantasieen.

Een moeilijke afgrenzing is er verder naar autisme en verwante stoornissen. Hierbij is ook vaak sprake van ongecontroleerd gedrag en verhoogde afleidbaarheid, naast primaire afwijkingen van de sociale en communicatieve ontwikkeling.

- hyperactiviteit passend bij de leeftijd (normale variatie)
oppositioneel-opstandige en agressieve gedragsstoornissen
- angst- en stemmingsstoornissen, waaronder bipolaire stoornissen en posttraumatische stressstoornis
- motorische onhandigheid (fijne en/of grove motoriek)
- leerstoornissen
- ticstoornissen
- autisme en verwante stoornissen
- hechtingsstoornissen, ernstige verwaarlozing
- lichamelijke aandoeningen:
- zintuiglijke stoornissen (visus; gehoor)
- (partiële) epilepsie
- aangeboren misvormingen (fragiele-X-syndroom, syndroom van Marfan, foetaal alcoholsyndroom, eurofibromatose, Williamssyndroom)
- specifieke stoornissen van de frontale hersenschors (bloedingen, infecties, neoplasmata)
- endocrinologische stoornissen (hyperthyreoïdie, feochromocytoom)
- intoxicaties (lood, misbruik van middelen)
- bijwerkingen van medicatie (antihistaminica, anti-epileptica, bètamimetica)

8. Behandeling
Naar schatting heeft circa twee procent van de kinderen van 5 tot en met 14 jaar zodanig ernstige symptomen van ADHD en aanverwante stoornissen dat zij in aanmerking komen voor specifieke behandeling. Bij circa éénderde van hen duren symptomen voort tot in de volwassenheid. Ongeveer 4 procent van de kinderen van die leeftijd heeft minder ernstige of minder symptomen van ADHD; soms is ook bij hen sprake van zo veel last en belemmering dat interventie gewenst kan zijn.
Er is nog geen geneesmiddel of andere behandeling die ADHD geneest. Wel kunnen geneesmiddelen de verschijnselen verminderen. Het doorbreken van de negatieve spiraal in de ontwikkeling van het kind is het leidende principe van interventie.

De huidige conclusie naar aanleiding van grootschalig onderzoek is dat medicatie de eerste behandelingsstrategie is en blijft bij ADHD, maar dat starten met intensieve gedragstherapie, mits beschikbaar en bij ouders die dat kunnen opbrengen, een te verdedigen alternatief is.
Medicatie, ingebed in een zorgvuldig systeem van voorlichting en begeleiding en constante opvolging, blijkt bij veel kinderen tijdens de behandelperiode het meest effect te hebben op de drie kernsymptomen. Intensieve gedragstherapie is ook werkzaam en kan, vooral in minder ernstige gevallen, voldoende effect hebben. Als de gedragstherapie na zes maanden nog onvoldoende resultaat heeft gehad, dient een aanvullende behandeling met medicijnen ingesteld te worden.

Wat betreft de andere domeinen, zoals de sociale interactie, psychische problemen en de schoolprestaties, is er amper verschil tussen de effecten van de twee behandelmodaliteiten. Combinatie van beide vermindert de benodigde dosering van de medicatie.
De keuze voor een behandelvorm dient individueel bepaald te worden, rekening houdend met de voorkeuren en mogelijkheden van de ouders en de omgeving.

Bij kinderen jonger dan 5 jaar dient men terughoudend te zijn met het voorschrijven van medicatie. De diagnose ADHD kan op deze leeftijd alleen in voorlopige zin gesteld worden omdat de afgrenzing naar tijdelijke, reactieve of bij de leeftijd passende hyperactiviteit en inattentie moeilijk is. Stimulerende middelen zijn wel effectief op deze leeftijd, maar de kans op bijwerkingen als agitatie en opwinding is verhoogd. Gedragsinterventies zijn hier de eerste keuze.

Geneesmiddelen
Een Nederlandse commissie publiceerde eind 2000 op verzoek van de regering een reeks aanbevelingen in verband met de behandeling van ADHD. Wat het gebruik van geneesmiddelen betreft, zegt de Commisie dat huisartsen en andere artsen zonder gespecialiseerde expertise alleen geneesmiddelen mogen voorschrijven als de diagnose ADHD is gesteld op basis van informatie van zowel gezin als schoolmilieu, als het gaat om een kind tussen de 6 en 14 jaar, als er geen ernstige symptomen zijn van begeleidende stoornissen en als de arts voldoende op de hoogte is van methoden om de optimale dosering te bepalen en het effect (inclusief bijwerkingen) op te volgen. Medicatie mag alleen worden aangeboden in combinatie met gedragstherapie, opvoedingsadviezen, overleg met de school en zo nodig verdere begeleiding van kind en ouders.

Stimulerende middelen
Psychostimulantia worden al ruim vijftig jaar voorgeschreven bij kinderen met ADHD. De meest gebruikte middelen zijn methylfenidaat (Rilatine®) en d-amfetamine (Dexedrine®). Pemoline (Stimul®) is omwille van de mogelijke bijwerkingen minder aangewezen.

Het gaat hier om amfetamine-achtige stoffen die tot verslaving kunnen leiden. Bij normale dosering en gebruik is zo'n werking echter nagenoeg uitgesloten. Het risico op verslaving aan alcohol en middelen bij met stimulantia behandelde kinderen met ADHD lijkt af- in plaats van toe te nemen in vergelijking met onbehandelde ADHD kinderen.
Het kan verwondering wekken dat aan hyperactieve kinderen stimulerende middelen worden voorgeschreven. Maar deze geneesmiddelen zorgen ervoor dat bepaalde neurotransmitters zoals dopamine en noradrenaline in verhoogde mate beschikbaar zijn, waardoor bepaalde hersenactiviteiten, waaronder de selectie en ordening van de prikkels uit de omgeving, beter verlopen.

Na inname worden de klinische effecten snel zichtbaar, met een piekeffect bij 1,5 uur. Na 3-4 uur zijn de klinische effecten verdwenen. Daarom wordt methylfenidaat bij kinderen bij voorkeur driemaal per dag gegeven, 's morgens voor het naar schoolgaan, in de lunchpauze en wanneer het kind 's middags uit school komt. Bij stoppen met de medicatie treedt doorgaans snel terugval op.

Bij 70-80% van de patiënten is er een duidelijke verbetering constateerbaar. Men ziet men een evidente vermindering van hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratiezwakte. Daarnaast een afname van fysieke en verbale agressie, en een verbeterde taakhouding die tot gevolg heeft dat het kind nauwkeuriger werkt en meer schoolwerk afmaakt. Contacten met leeftijdsgenoten en volwassenen gaan soepeler lopen. Wat niet of in veel mindere mate verbetert zijn de leerprestaties en de sociale vaardigheden.

Mogelijke bijwerkingen van deze geneesmiddelen zijn:
- inslaapproblemen (10-20%),
- verminderde eetlust (10-40%),
- misselijkheid (20%)
- hoofdpijn (15%)
Deze bijwerkingen treden vooral in het begin van de behandeling op en reageren meestal op aanpassing van het doseringsschema.

Andere mogelijke bijwerkingen:
- verergeren van tics (zoals knipperen met de ogen, de keel schrapen, enz.)
- toename emotionele labiliteit, prikkelbaarheid of somberheid bij langerdurende-behandeling vraagt meestal om dosisverlaging.
- verminderde spontaniteit en 'robot-achtig' gedrag.
Ook deze bijwerkingen kunnen worden vermeden door de dosis aan te passen.

In elk geval dienen eventuele bijwerkingen door de arts actief en regelmatig te worden nagevraagd.
De veiligheid en de effectiviteit van deze stimulantia op de korte termijn en voor kinderen van 5 tot 14 jaar is goed onderbouwd, die bij langdurig gebruik of op de lange termijn is niet bekend.
Over mogelijke effecten of bijwerkingen op langere termijn zijn momenteel geen gegevens bekend.

Voorzover kinderen met ADHD zijn op volwassen leeftijd iets kleiner zijn dan andere kinderen, lijkt dit toe te schrijven aan de gedragsstoornis op zich, en niet aan het al dan niet gebruiken van stimulerende geneesmiddelen. Wel moet bij kinderen lengte en gewicht halfjaarlijks gemeten worden om een eventuele groeistoornis tijdig op het spoor te komen.

Het is niet aangetoond dat medicatie het risico op bijvoorbeeld later antisociaal gedrag vermindert en het functioneren op volwassen leeftijd verbetert.

De werkzaamheid van methylfenidaat is niet typisch voor of beperkt tot kinderen met ADHD. Verbeterde concentratie en verminderde impulsiviteit zijn ook aangetoond bij 'normale' kinderen. Het is aannemelijk dat een positief effect kan optreden bij kinderen met een uiterst lichte ADHD die relatief grote problemen hebben in het gezin, op school of elders. Er zijn ook aanwijzingen voor een positieve beïnvloeding van agressief opstandig gedrag bij kinderen met of zonder symptomen van ADHD. De effectiviteit in diverse situaties en ten opzichte van andere interventies is echter in deze groepen niet onderzocht.

Populatieonderzoek in de VS heeft aangetoond dat het aantal kinderen die methylfenidaat krijgen zonder aan de diagnostische criteria voor ADHD te voldoen, even groot of groter is dan het aantal gebruikers dat wel aan de criteria voldoet. Het gaat om kinderen met ADHD-achtige gedragskenmerken en oppositioneel gedrag dan gemiddeld, maar niet altijd in alle situaties of gepaard gaand met duidelijke last en belemmering voor het kind. Medicatie voor kinderen met symptomen van een oppositionele of agressieve gedragsstoornis moet volgens de Nederlandse expertencommissie niet bij voorbaat uitgesloten worden, maar het gevaar van een onverantwoorde en ongewenste uitbreiding van de indicatie dreigt. Daarom dient in de huidige situatie medicatie bij deze groepen slechts onder voorwaarden plaats te vinden: in individuele gevallen na gespecialiseerde diagnostiek, met zorgvuldige evaluatie vanuit de kinderpsychiatrie en in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Het uitproberen van het effect van psychostimulantia bij een kind met niet-specifieke gedragsproblemen is buiten deze voorwaarden ongewenst.
zie ook artikel : Terugbetaling Rilatine

Andere geneesmiddelen
- Ook antidepressiva (vooral de klassieke tricyclische antidepressiva) worden soms voorgeschreven, vooral wanneer de stimulerende middelen geen effect hebben of omwille van de bijwerkingen niet langer kunnen worden gebruikt.
De nieuwere antidepressiva (de zg. SSRI's of Serotonine Selective Reuptake Inhibitors) blijken geen effect te hebben bij ADHD.

- Clonidine, een geneesmiddel dat wordt gebruikt tegen hoge bloeddruk, heeft een met Rilatine® vergelijkbaar effect. Het blijkt vooral werkzaam te zijn tegen de hyperactieve component van de aandoening. Het heeft ook een positief effect op de tics en het vergemakkelijkt het inslapen. Nadeel is ondermeer het effect op de bloeddruk (mag daarom nooit plots gestopt worden) en het veroorzaakt een sterke gewichtstoename.
zie ook artikel : Gebruik van antidepressiva bij kinderen en jongeren

Gedragstherapie

Door systematische controle op de uitlokkende factoren van het gedrag van het kind en beïnvloeding van de gevolgen van het gedrag via belonen, straffen, en uitdoven worden stap-voor-stap gewenste gedragingen versterkt en ongewenst gedrag afgezwakt. Deze interventies kunnen de kernsymptomen van ADHD duidelijk doen verminderen, zij het dat de veranderingen kleiner zijn dan bij stimulantia. Verder zijn van gedragstherapie verbeteringen te verwachten van opstandig en agressief gedrag en van sociale vaardigheden.

Intensievere vormen van gedragstherapie waarbij een getraind persoon in de klas een systematisch beloningsysteem hanteert, levert krachtiger veranderingen op dan via ouders of leerkracht toegepaste therapieën.

Niet effectief als monotherapie zijn allerlei cognitieve interventies die gericht zijn op zelfinstructie waarbij het kind leert zijn gedrag en de negatieve gevolgen ervan te analyseren (de zg. 'stop-denk-doe'-methode).
Beperkingen van gedragstherapie zijn dat het lange termijn effect onduidelijk is en dat het kind afhankelijk blijft van de omgeving (ouder, leerkracht) waarvan een behoorlijke inzet en vasthoudendheid over langere tijd wordt gevraagd. Kleine inconsequenties en slordigheden in de uitvoering kunnen de bereikte resultaten snel teniet doen. Omdat sommige kinderen het principe van beloning en straf snel als een 'trucje' zien, is het belangrijk variatie in te bouwen om de aanpak spannend en nieuw te houden.
Er zijn nog talloze vragen over de meest effectieve en doelmatige inzet in verschillende situaties. Zowel de benodigde intensiteit, duur en herhaling van als de beschikbare deskundigheid voor gedragstherapeutische interventie is van groot belang voor de uitvoerbaarheid en de kosten.

Recent zijn de eerste resultaten gepubliceerd van van een grootschalig onderzoek bij bijna 600 kinderen met ADHD. Hierin is het effect vergeleken van medicatie, gedragstherapie, de combinatie van deze beide. Medicatie blijkt superieur aan gedragstherapie in het verminderen van de kernsymptomen van ADHD en met name van aandachtsstoornissen. Op andere gebieden zijn er geen significante verschillen tussen medicatie en gedragstherapie. De meerwaarde van de combinatiebehandeling boven behandeling met medicatie alleen is vooral de ongeveer 20% lagere dosering medicatie in het eerste geval en de grotere tevredenheid van ouders.

Leeftips
- ADHD'ers besteden hun aandacht selectiever. Ze kunnen zich erg slecht aanzetten tot het uitvoeren van saaie klusjes, maar als zij voldoende geprikkeld worden dan zijn hun prestaties gelijkwaardig aan die van leeftijdgenoten. Kinderen met ADHD hebben meer stimulatie nodig. Bij vervelende werkjes gaan zij automatisch op zoek naar dingen die interessanter en opwindender zijn. ADHDers gaan dan ook niet beter presteren als je de bronnen van afleiding wegneemt, zoals veel ouders en leerkrachten tot hun schade en schande ondervinden. De saaiheid wordt dan verpletterend en het taakgerichte gedrag zal er alleen maar verder onder leiden. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat het huiswerk gecombineerd zou moeten worden met televisiekijken. De kunst is om de op zich niet zo heel boeiende taken tot leven te wekken, zodat het kind er meer door gegrepen wordt.

- Til niet te zwaar aan de schoolresultaten. Wees blij met wat wel lukt en bedenk dat het handhaven van een goede relatie met het kind veel belangrijker is. Goede sociale relaties blijken namelijk een belangrijke buffer te vormen tegen schaduwkanten van ADHD als overdreven opstandig gedrag en criminaliteit.

- Het ADHD-kind heeft een omgeving nodig die hem de consequenties van zijn gedrag op een presenteerplaatje aanbiedt. Er moet iemand zijn die van tevoren bedenkt wat er allemaal zal kunnen gebeuren en die alvast maatregelen neemt om missers te voorkomen. Als er een examen aankomt, zal een ADHD-er zijn boeken pas openen als het veel te laat is. Het is dan beter om samen met hem van tevoren een programma te maken over welke stof op welke dag behandeld moet worden. Evenzo hebben ze een steuntje nodig als je ervoor wilt zorgen dat ze op tijd beginnen met het inpakken van een koffer voor een vakantie.

- Regelmaat. Zet vaste uren voor het eten, slapengaan, opstaan, spelen, TV kijken, enz. Hang het tijdschema op zodat het kind weet waaraan het zich moet houden. Kondig wijzigingen in de routine op tijd aan.

- Maak duidelijke afspraken zodat het kind weet waaraan zich te houden. Wees daarbij positief: zeg liever wat je wil dan wat je niet wil. De instructies moeten zeer duidelijk zijn. Voor moeilijker taken moet je ze opsplitsen in deeltaken die het kind achtereenvolgens moet afwerken. Dit geldt ook voor klastaken.

- Beloon het kind regelmatig: vaak krijgen ADHD-kinderen de hele dag verwijten omdat ze dingen verkeerd doen, ze hebben behoefte aan waardering voor de dingen die ze goed doen.

- In de klas zitten kinderen met ADHD best op een plaats waar zo weinig mogelijk afleiding is (dus bv. niet aan het venster, maar eerder vooraan).

Controversiële behandelingen zoals ADHD-Dieet
Dieet
Dikwijls worden dieetvoorschriften voorgesteld als een oplossing voor ADHD. Voorbeelden hiervan zijn het elimineren van voedingsadditieven, suikervrije diëten, diëten zonder koemelk, enz. Deze maatregelen hebben echter bij goed gecontroleerde studies nooit enig effect bewezen.
Er zijn wel aanwijzingen dat sommige kinderen met ADHD vergelijkbare symptomen vertonen ten gevolge van een overgevoeligheid of een allergie voor bepaalde voedingsbestanddelen. Maar het gaat in die gevallen niet om ADHD.

zie ook artikel : Additieven en ADHD

• Vitamine- en mineralensupplementen
Ook voor het toedienen van hoge doses vitamines of mineralen bestaan geen wetenschappelijke argumenten. De goed uitgevoerde studies die deze therapie nagingen vonden nooit enig positief resultaat.

• Geneesmiddelen tegen reisziekte
Een bepaalde theorie wil dat aan ADHD eenzelfde mechanisme aan de basis ligt als bij reisziekte (met name een middenoorprobleem). Ook deze hypothese kon nooit wetenschappelijk aangetoond worden.

• Candida schimmels
Een andere theorie stelt dat ADHD een gevolg is van de gifstoffen die worden afgescheiden door bepaalde Candida-schimmels die het immuunstelsel ondermijnen. Deze theorie kon wetenschappelijk nooit bewezen worden.

• Toegepaste Kinesiologie
Volgens nog een andere theorie zou ADHD het gevolg zijn van een verkeerde plaatsing van twee hersenbeentjes waardoor er een onevenwicht van druk op de hersenen ontstaat. Deze hypthese kon evenmin worden aangetoond en is in strijd met de huidige kennis van de menselijke anatomie.

• Oogtraining
Ook de hypothese dat bepaalde oogafwijkingen (zoals verkeerde oogbewegingen, overgevoeligheid voor bepaalde lichtfrequenties, enz.) aan de basis zouden liggen van ADHD kon nooit worden aangetoond.

http://www.gezondheid.be

21 December 2007

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License